Concurreren om te eten

  • henk

    De welvaart eerlijk verdeeld; arbeid en inkomen ontkoppeld!

    De sociale zekerheid verkeert in een crisis. Het aantal premiebetalers neemt af waardoor de premiedruk bij toenemende werkloosheid toeneemt en vooral arbeidsintensieve activiteiten als zorg, onderwijs en welzijn relatief duur worden. Als sinds de jaren '80 is het beleidsmatige antwoord hierop dat de uitkeringen worden verlaagd, de toegang tot uitkeringen wordt bemoeilijkt en gesneden wordt in publieke diensten.

    Het Nederlandse Comite Euromarsen wil deze cirkel doorbreken en pleit in het verlengde van hun Europese eis voor een gegarandeerd bestaansminimum op 50% van het Bruto Nationaal Product per capita, voor een andere financieringsgrondslag van de sociale zekerheid waarin de hele welvaart - en dus ook de winsten worden betrokken. Een deels beproefd alternatief financieringsmodel bedacht door Piet van Elswijk betreft een heffing op de toegevoegde waarde op producten en diensten - in combinatie met subsidie en werkgelegenheid. Elementen uit dit concept kunnen nu al worden gerealiseerd.

    ——————————————

    Concurreren om te eten

    Er lijkt een parallel te zijn tussen de situatie in Nederland ten tijde van het roemruchte akkoord van Wassenaar en de ontwikkeling van vandaag. Toen, evenals nu, een economische laagconjunctuur, een oplopende werkloosheid en een rechts kabinet. Toen de opmaat voor structuurveranderingen in de productie, nu ook?

    Eind jaren zeventig tekende zich af dat de traditionele industrie in Nederland, scheepsbouw, andere bedrijven in de metaal, schoenindustrie, textielindustrie in de toekomst weinig betekenis meer zouden hebben. Een deel van de productie werd verplaatst naar lage lonenlanden en een deel werd voortgezet in sterk geautomatiseerde productieprocessen in de rijke industrielanden. Tegelijk kwam er een nieuwe dienstensector op: toerisme, horeca, administratiekantoren, banken en beheersmaatschappijen van fabrieken elders in de wereld.

    Ook nu lijkt een verandering in de productie op komst te zijn. Gesproken wordt van een netwerkeconomie: een productiesysteem waarin voortdurende wisselende ketens van bedrijven en instellingen worden gevormd. De schakels in die productieketen besteden werk aan elkaar uit en gaan losse samenwerkingsverbanden aan. Met als gevolg dat massaproductie gedeeltelijk plaatsmaakt voor flexibele productie waarin alles waar ook ter wereld gemaakt kan worden en waar met kleine hoeveelheden geproduceerde goederen snel ingespeeld kan worden op veranderingen. De grote verticale productieorganisaties desintegreren tot flexibele netwerken van individuen en bedrijfjes die zich aanpassen aan steeds wijzigende marktsituaties.

    Begin jaren 80 was er net als nu een nieuwe flexibele werknemer nodig die paste in dit concept van de nieuwe economie. De traditionele industriearbeiders met hoge organisatiegraad en goede collectieve voorzieningen werden ontslagen, traden vervroegd uit of werden arbeidsongeschikt verklaard. Daar zorgden sociale plannen en afvloeiingsregelingen voor. Jongeren en vrouwen namen hun plaats over. Zo voltrok zich een complete generatiewisseling op de arbeidsmarkt. Dat in de jaren daarna zoveel mensen in de bijstand en de WAO terechtkwamen en tot op zekere hoogte met rust gelaten werden maakte eveneens deel uit van dat rijksbeleid. Het was dan ook geen fout die nu hersteld moet worden door een actievere benadering van baanlozen zoals politici en vakbondsbestuurders ons willen doen geloven. Het was een bewuste politiek om de omslag in de economie mogelijk te maken zonder al te veel sociale protesten.

    In de hedendaagse netwerkeconomie is een nieuw type arbeidskracht nodig. Deze beschikt vaak niet over een langlopend contract. Dit betekent dat de arbeider van vroeger een ondernemer wordt, een handelaar in producten als kennis, energie of bepaalde vaardigheid. Van elk nieuw bedrijf neemt hij opdrachten aan, hij/zij is dus een opdrachtennemer. In concurrentie met anderen moet hij zorgen dat zijn kennisproduct aantrekkelijk is, vers en up to date. De opdrachtnemer moet dus levenslang leren, cursussen volgen, steeds nieuwe ervaringen toevoegen aan het opgesmukte CV, voortdurend marktonderzoek doen en sociale contacten leggen (netwerken) om de eigenaren van de flexibele onderneming te vinden. Om dat allemaal mogelijk te maken is een administratie nodig. De verzekeringen etc. regelt hij zelf. De werknemerspremies worden niet meegerekend in het aan de opdrachtnemer bruto uit te betalen bedrag. Hij is dus een stuk goedkoper dan de werknemers in een traditionele loonverhouding. Een bom onder de sociale zekerheid die de basis voor financiering smaller maakt.

    “De nieuwe werknemer is een opdrachtnemer die als een ondernemer tijdelijke relaties aangaat met een andere opdrachtnemer of een echte ondernemer”

    Nemen we thuiszorg

    Vroeger voerden patienten en personeel samen nog weleens actie. Dit wordt nu steeds moeilijker. In deze sector opereren in toenemende mate bemiddelingsbureau's die thuiszorgwerkers naar mensen sturen die hulp nodig hebben. Deze “zzp-ers” krijgen een bruto bedrag per uur waarvan ze alles moeten betalen. Veel invaliden met een kleine uitkering maken gebruik van deze bemiddelingsbureua's omdat ze een persoonsgebonden budget krijgen en uiteraard zo goedkoop mogelijke hulp willen. Opdrachtnemers kunnen in korte tijd veel geld verdienen maar komen in een voortdurende bestaansonzekerheid terecht.

    Deze ontwikkeling is niet algemeen. Er is sprake van een langzame en doelbewuste uitbreiding in de richting van een nieuw model van werkgelegenheid. Het grote deel van de bevolking is echter nog loonslaaf, zij het onder flexibele voorwaarden als variabele werktijden.

    Zoals 20 jaar geleden staat B2 ook voor de taak om de overgang naar de nieuwe werknemer soepel te laten verlopen. Ongetwijfeld zijn er inschattingen gemaakt over het mogelijke verzet. Zalm heeft al gezegd dat hij de rug recht zal houden als massaal verzet het hoogtepunt bereikt. Een gegeven is dat massastakingen niets veranderen aan de hoofdlijnen van het beleid.

    Wat moeten we met acties van Keer het Tij onder het motto “Stop de Afbraak?” Die afbraak is immers al een end op weg. Hoever gaat die stop terug en wat betekent dat voor de mensen?

    Links heeft veel te overdenken. Hoe is het verband tussen de dagelijkse leefwereld van mensen, hun directe belangen en de daarop gebaseerde eisen aan de ene kant en een meer abstracte analyse van en kritiek op het kapitalisme aan de andere kant? Eisen zullen meer moeten bevatten dan “tegen het kapitalisme.”

    Hoe verbinden we bijvoorbeeld de directe problemen van nu aan verder weg liggende doelen die een antwoord moeten geven op een maatschappij waarin allen tegen allen moeten concurreren? Tegelijk staan we voor de moeilijke taak om de tegenstrijdigheden in het neoliberalisme op ideologisch niveau aan te tonen. Bijvoorbeeld de concurrentie van allen tegen allen tegenover een stelsel van traditionele waarden en normen waaraan iedereen zich moet houden.

    50% van het bruto nationaal product biedt nieuwe mogelijkheden. Het is een eis die zowel principieel de verdeling van rijkdom en armoede in de wereld aan de orde stelt als aansluit op de directe behoeften aan bestaanszekerheid bij de bevolking. Het gehele nationale inkomen dus ook de winsten en de rendementen op kapitaal wordt in beschouwing betrokken maar ook wordt de onderste verdieping van het inkomensgebouw precies getekend. De eis gaat rechtstreeks in tegen het neoliberale beleid. Zo biedt de nieuwe grondwet van Europa bestaansonzekerheid zonder sociale zekerheid door het recht op eten te vervangen op het recht op toegang tot de maatschappij om in de concurrentie met anderen eten te veroveren op anderen.

  • wouter

    de regering maakt er een kutt zooi van.

    groeten wouter

  • Chantal

    in het vervolg dan maar de juiste partij stemmen!