Precaire arbeid
!!Laatste Concept, van dinsdag, 17-04-?01, 19.15!!
In december zullen we in het kader van de Euromarsen tegen armoede en uitsluiting in Brussel de discussie hervatten over precaire arbeid in Europa. Gezien de spraakverwarring die over dit begrip in Parijs bestond ? en overigens ook in Nederland blijkt te bestaan - is dat een ambitieus plan. Ook in Nederland zijn we, zo kort na Parijs, mede daarom nog niet gevorderd op de uitgezette lijnen van communicatie via het internet, belangenbehartiging en onze bemoeienis met instituties rond arbeid.
Hierom concentreren we ons voor deze bijdrage op een wat formele verkenning van het begrip ?precaire arbeid? en geven we een beknopt schets van de recente Nederlandse sociaal-economische geschiedenis, voorzien van informatie die misschien een Europese vergelijkende analyse mogelijk maakt. Het plan is om in het najaar, nog vóór de volgende bijeenkomst van de Euromarsen, een inbreng voor te bereiden met informatie over onze concrete politieke reactie op de problematiek.
Precair ?
In sommige interpretaties van het begrip ?precaire arbeid? staat het voor werkelijk àlles wat slecht, vies, voos of verkeerd is. Anderen wijzen op herinvoering van (gedwongen) arbeid van uitkeringsgerechtigden. Nog weer anderen spreken voornamelijk over illegale arbeiders.
Het woord ?precair? staat volgens Van Dale voor: onzeker, bedenkelijk en hachelijk. Precaire arbeid staat daarmee voor arbeid dat als onzeker, bedenkelijk of hachelijk wordt aangemerkt.
Waar we spreken van arbeid als loonarbeid, is het de vraag wat het woord
?precair? nog aan betekenis toevoegt. Immers de loonarbeid onder kapitalistische verhoudingen is per definitie ? in meer of mindere mate ? onzeker, bedenkelijk en hachelijk. In die zin is precaire arbeid ook iets van alle tijden ? in elk geval zolang als er loonarbeid bestaat. In deze zin kan zelfs de suggestie worden gevoed dat er loonarbeid bestaat die niet (meer) als onzeker, bedenkelijk of hachelijk hoeft te worden aangemerkt. Daarmee krijgt het begrip een lading die de status-quo juist kan versterken.
Toch kan het zinvol zijn om een onderscheid te maken tussen gereguleerde en niet gereguleerd loonarbeid. Die regulering geschiedt doorgaans via onderhandelingen tussen vakbonden en ondernemers in Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO?s). Als precair kunnen dan die arbeidsrelaties worden aangemerkt waarin de bepalingen van de CAO?s of niet worden nageleefd of niet bestaan. In deze benadering staat dus de rol en de opstelling van de (erkende) vakbeweging centraal. In welke sectoren is die actief en welke invulling geven zij aan de belangenbehartiging; hoe gaan zij om met de problematiek van de niet-gereguleerde loonarbeid. Geïntegreerd als zij nu is in het bestel is zij daarom waarschijnlijk mede oorzaak van het probleem.
Als we ons in de discussie niet beperken tot de loonarbeid, dan zullen we telkens een antwoord moeten vinden op de vraag waarom mensen (blijven) doen wat zij doen ? ondanks het precaire karakter ervan. We veronderstellen immers dat mensen uit vrije wil dergelijke arbeid liever mijden. Toch bestaan er overal om ons heen situaties en verhoudingen waarbinnen arbeid wordt verricht die niet als loonarbeid kan worden aangemerkt. Extreem is de arbeid van slaven. Maar binnen huishoudens en binnen religieuze en politieke organisaties wordt onbetaald arbeid verricht onder condities die zonder meer als precaire kunnen worden aangemerkt. En ook deze situaties zijn ? bij wijze van spreken ? van alle tijden.
Om de ?precarisering? van ons leven!
In het licht van het voorgaande lijkt het niet langer zinvol om ons de vraag te stellen wat nu precaire arbeid nu precies is. Het antwoord op deze vraag ligt m.i. niet besloten in het oordeel of een specifieke soort van arbeid en de condities waaronder dat wordt verricht als onzeker, bedenkelijk of hachelijk aangemerkt kan worden.
Het belang van het begrip ?precair? ligt daarmee dus veel meer in haar analytische betekenis, in de hypothese waarin wordt gesteld dat bepaalde arbeid van mensen structureel en systematisch, dus niet toevallig of slechts tijdelijk, onzekerder, bedenkelijker of hachelijker wordt.
De waarde van het begrip is dan gelegen in het kunnen beschrijven van specifieke maatschappelijk veranderingen in de arbeidsverhoudingen ? op een wijze waarmee we zicht krijgen op de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen. Wij spreken dan van ?precarisering? van de arbeid, als een ontwikkeling waarbij flexibilisering, deregulering en uitbesteding etc. aan de ene kant en processen van sociale uitsluiting via vreemdelingenwetten en voorwaardelijk burgerschap onder de druk van de concurrentie op elkaar ingrijpen tot een proces van informalisering.
Is, tenslotte, het begrip bruikbaar in de dramaturgie van belangenarticulatie om mensen in uiteenlopende situaties en maatschappelijke posities een gedeeld perspectief te bieden. Dit als voorwaarde en vertrekpunt van collectief politiek handelen.
Een analyse die hier zeer nauw bij aansluit is die van de, uit Nederland afkomstige, en in de VS docerende econome, Saskia Sassen. Zij stelt dat in de economieën in de rijke westerse landen ontwikkelingen voordoen die de vraag naar informele arbeid bevorderen. Een van die ontwikkelingen is de ongelijke economische ontwikkeling en groei. Een andere ontwikkeling is de fragmentatie van markten. Zij beweert in feite dat moderne economieën spaak lopen zonder een informele zone waarin illegale en semi-illegale arbeiders werkzaam zijn. Die informele economische bedrijvigheid fungeert, ondanks haar informele karakter en de overtreding van wetten en regels, als een soort smeerolie van de formele economie. Een overheidsbeleid van uitsluitend repressie heeft daarin en daarom ook geen pas. Die gaat er bovendien aan voorbij dat aan die informele bedrijvigheid tal van positieve aspecten kleven. De betrokkenen leren er een vak, verwerven een inkomen voor zover als dat de ?booming economy? aan hen voorbij trekt en hebben het ? bij wijze van spreken - te druk voor gewelddadiger vormen van inkomensverwerving. Bovendien draagt het bij aan de opbouw en instandhouding van een economische infrastructuur in arme wijken.
In onze bijdrage voor de laatste assemblee van de Euromarsen in Parijs is Peter al ingegaan op enkele aspecten van de opmars van de precarisering in uiteenlopende arbeidssituaties. Voor de internationale vergelijking van die veranderingen kan het zinvol zijn om een aantal aspecten wat nauwkeuriger in kaart te brengen. Probleem blijft evenwel dat in elk land andere definities worden gehanteerd en zelfs in één land over een reeks van jaren definities aan de politieke conjunctuur worden aangepast. Met die kanttekening geef ik hieronder in vogelvlucht een overzicht van ontwikkelingen van de afgelopen 25 jaar.
Nederland in verandering
In het oog springend zijn de massawerkloosheid van de jaren tachtig, de groei en de veranderde samenstelling van de (potentiële) beroepsbevolking, waaronder de toegenomen participatie van vrouwen, de groei van deeltijdwerk en flexibele arbeidsovereenkomsten, de vervroegde uittreding van oudere werknemers, de verlate entree van jongeren ? gekoppeld aan een verhoogd opleidingsniveau, de komst en de vestiging van migranten en hun gezinnen, en, tenslotte, het herstel van de bedrijfsrendementen en recordwinsten van de internationaal opererende ondernemingen met de opkomst en groei van het flitskapitaal.
De economische herstructurering die in het midden van de jaren zeventig een aanvang neemt resulteert in de tweede helft van de jaren tachtig in een record aantal werklozen in Nederland. De (massa)werkloosheid groeide van ca. 50.000 in 1970 tot 200.000 in 1980. In 1984 lag het aantal al op 847.000, ofwel 16% van de toenmalige beroepsbevolking. Tot 1992 treedt een lichte daling op, waarna de werkloosheid opnieuw toeneemt. Pas vanaf het midden van de jaren negentig daalt het aantal werklozen voor jaren achtereen met zo?n 100.000 per jaar.
Onderwijl groeide de potentiële beroepsbevolking in deze periode van 8,09 naar 10,52 mln. Het allochtone (in het buitenland geboren of met een niet-Nederlandse nationaliteit) deel daarvan groeide van 3,4% in ?79 tot 10,7% in ?96. In 1970 was van de potentiële beroepsbevolking van 8,1 miljoen, 4,7 miljoen mensen daadwerkelijk actief. In ?99 was die verhouding 7, 01 op 10,6 miljoen.
Die actieve beroepsbevolking vergrijst. Vooral door de verlate toetreding van jongeren tengevolge van de langere duur van hun opleiding. De verhoogde participatie van (vooral getrouwde) vrouwen is het meest pregnant. Vijfentwintig jaar geleden werkte nog maar 1 op de 5 vrouwen. Nu werkt meer dan de helft. Het aandeel van vrouwen in de actieve beroepsbevolking steeg van 25% naar 40%.
Niet alleen de actieve beroepsbevolking groeit. Ook het aantal banen neemt toe. Tussen ?94 en ?99 met zo?n 900.000 stuks. Het totale aantal gewerkte arbeidsuren in een jaar blijft echter ongeveer gelijk en wordt over anderhalf miljoen méér mensen verdeeld. Naast de algehele arbeidstijdverkorting (van 40 naar 38 en 36 uur) en een toename van vakantiedagen is die ogenschijnlijke paradox slechts te verklaren uit de toename van het aandeel van de deeltijdbanen en flexibele contracten. Tussen 1970 en 1996 is het aandeel van de deeltijdbanen verdubbeld op het totaal naar 30%. In absolute cijfers is het aantal deeltijdwerkers toegenomen van 600.000 naar 1,8 mln. En ruim ¾ (77%) van het deeltijdwerk wordt bezet door vrouwen. Toch blijven vaste aanstellingen vooralsnog een dominant verschijnsel, ook in deeltijdwerk. Het aandeel van flexibele arbeidsovereenkomsten ligt echter al op 12%. De helft daarvan wordt door vrouwen vervuld, waarmee zij als categorie dus een dubbel zo grote kans lopen om in een flexibele arbeidsovereenkomst verzeild te raken. Voor jongeren is die kans overigens nog weer twee maal groter dan die van vrouwen. Op het gebied van deeltijdwerk en flexibele contracten loopt Nederland voorop. De voornoemde ?banenexplosie?, waarvoor veel politici zich op de borst slaan, is geheel aan de langdurig werklozen voorbij gegaan. Het overgrote deel van de nieuwe en overwegend laag betaalde functies worden door (herintredende en getrouwde) vrouwen bezet. De werkloosheid onder migranten daalt ook, maar beduidend minder snel dan die onder autochtonen. De kans op werkloosheid is voor migranten naar verhouding zelfs toegenomen.
In dezelfde periode is ook economische structuur drastisch omgegooid. Mede tengevolge van de internationale arbeidsdeling, de verplaatsing van productievestigingen en de trend van uitbesteding en toelevering, verschoof de werkgelegenheid ten gunste van de dienstensector. Daarin is nu ruim 70% van beroepsbevolking actief. De traditionele sectoren als de landbouw, de industrie en de bouw kelderden in hun aandeel respectievelijk van 6,7% naar 4,6%; van 28% naar 17%; van 11% naar 7%.
Binnen de dienstensector groeiden vooral de hoger geschoolde functies van (vak)specialisten als leerkrachten, artsen, informatici, architecten en ingenieurs, etc. werkzaam bij bedrijven die niet meer aan één specifieke sector zijn opgehangen.
De kwaliteit van de arbeid in lawaai, vuil, stank, gevaarlijk, zwaar, heeft de trend van de toegenomen scholing en de geleidelijke stijging van het functieniveau niet gevolgd. Eerder is sprake van een toegenomen werktempo en een stijgende werkdruk op alle niveaus.
Tegelijk is de nominale koopkracht van de modale werknemer nauwelijks toegenomen. In de zeventiger jaren steeg hun koopkracht met ca. 16%. Al vóór de ?uitvinding? van het zogenaamde poldermodel in het akkoord van Wassenaar, in 1982, daalde de reële koopkracht door de geldontwaarding. Tussen ?79 en ?84 met maar liefst 12%(!), om tot 1996 weer geleidelijk aan op het niveau van 1979 (!) terug te komen.
Globalisering
Deze schets biedt enig zicht op de sociaal-economische verhoudingen in Nederland, als achtergrond van het groteske rendementsherstel van de internationaal opererende ondernemingen. Geconcentreerde economische en financiële macht, van vele tientallen tot honderden miljarden guldens groot, wordt vanuit enkele metropolen aangestuurd, zonder nog langer aan die plaatsen te zijn gekoppeld.
Zij voedt tevens een vele economieën ontwrichtend fenomeen van het flitskapitaal, dat, zelfs volgens onverdachte bron, op termijn een grotere bedreiging vormt voor de democratie dan alle dictaturen bij elkaar. De dagelijkse omzetten van de internationale valutamarkten benaderen inmiddels de jaarlijkse mondiale exporten, en genereren geheel nieuwe realiteiten en krachten die reële ontwikkelingen eenvoudig in de marge drukken.
.. en informalisering
Het terrein van de fragmentatie van markten laat zich minder eenduidig cijfers vangen. Naast massaproductie en ?consumptie is een toenemende vraag naar specifieke producten en diensten, van kleinere series, aangepast op de grillige individuele veranderingen van voorkeuren. Deze productie speelt zich af in de onmiddellijke nabijheid, onder de rook en letterlijk in de schaduw van de kantoren van de voornoemde beslissingscentra van multinationals. Daar ontstaat zo een ideale mix van factoren die tot een precarisering van arbeid leiden; een groeiende vraag naar informele arbeid.
De concurrentieslag tussen internationaal en lokaal opererende bedrijven maakt dat de loonkosten gedrukt moeten worden en dat er een grote vraag is naar goedkope en flexibele arbeid. Een groot deel van die arbeid wordt geleverd door legaal werkenden, die ? al dan niet op instigatie van hun baas ? buiten werktijd een extra inkomen verwerven zonder daarover belasting of sociale premies af te dragen. Naast uitkeringsgerechtigden, die hun (te) lage inkomen bijspijkeren, zijn het steeds vaker illegaal in Nederland verblijvende mannen en vrouwen die in deze behoefte aan goedkope, flexibele arbeid voorzien.
Zonder illegalen in de schoonmaak en in de hete en slecht geventileerde keukens, is er geen snelle toeristenindustrie. Zonder hun hulp loopt het huishouden van menig tweeverdiener in de soep. Zonder het monotone en zware werk in de kassen pronken er geen tulpen in Tokio. Daarbij is een toenemend aantal inwoners in de stedelijke centra, waar de werkloosheid doorgaans ver boven het landelijke gemiddelde ligt, aangewezen op goedkope producten en diensten van kapsters, cateraars, babysitters, masseuses, pizza-koeriers, etc.
Soms komt het voor dat werkgever en werknemer het verschil aan niet betaalde belasting en sociale premies delen. Maar over het algemeen is de beloning laag tot zeer laag en lopen de zwartwerkers grotere gezondheidsrisico?s en worden zij vaker racistisch of seksistisch bejegend en vernederd.
Sinds jaar en dag wordt het bestaan van de informele economie in Nederland door de overheid op een eenzijdig negatieve en repressieve wijze benaderd. Morele vooringenomenheid en een selectief waarnemingsvermogen leiden tot ?beleid? waarin repressie en uitsluiting centraal staan. Daarbij wordt telkens ingespeeld op populaire, negatieve en stereotype beelden van illegale werkers. Zij worden geassocieerd met slechte arbeidsomstandigheden, gezondheidsrisico?s, huisvestingsproblemen en criminaliteit. Vanuit die optiek is begin jaren negentig de bloeiende Amsterdamse confectie-branche volledig opgerold door de overheid. In plaats van het probleem van de betrokken werkers tot uitgangspunt te nemen, is het probleem van de informele economie slechts verplaatst. Confectie komen nu van (iets) verder en de meeste werkers zijn in een andere sector actief geworden. De uitbuiting is gebleven of misschien zelfs wel verscherpt. Bovendien zijn hele bevolkingsgroepen voor een reeks van jaren gestigmatiseerd en gecriminaliseerd. Overheidsrepressie als oorzaak van een neerwaartse spiraal.
Overlevingsstrategieën
Het structurele karakter van de voornoemde ontwikkelingen lijkt inmiddels ook door de invloedrijkste onderzoekers en beleidsadviseurs te zijn doorgedrongen. In de minutieuze bestudering van het (over)leven van uitkeringsgerechtigden, dat in Nederland een zelfstandige tak van wetenschap lijkt te zijn geworden, heeft dit inzicht tot een curieuze innovaties van denken en benaderen geleid. Zo onderscheiden Engbersen e.a. vier overlevingsstrategieën, waarlangs arme huishoudens het klaarspelen om rond te komen. Naast de formele arbeidsmarkt zijn armen actief in de informele economie van irreguliere diensten; maken zij deel uit van een gifteneconomie van geld, goederen en diensten van verwanten; en doen hun voordeel met de verzorgingseconomie van het armoedebeleid. In hun zoektocht naar de ?mix? van overlevingsstrategieën die mensen in de praktijk vinden struikelden zij op het bestaan van een soort ?morele economie?, een rationaliteit die stoelt op een besef van een recht op bestaan. Daarom en gezien het structurele kader waarbinnen mensen tot informele economisch activiteiten komen pleiten de armoede onderzoekers tegen een al te morele opstelling van de autoriteiten door de armen in goede en asociale elementen op te delen.
In plaats van te proberen de communale sector via strategieën van ?sociale activering?, van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering, in de formele economische sector te incorporeren, pleiten armoede-onderzoekers in Nederland voor een aanpak waarin niet de communale sector maar de zwarte sector, via de invoering van het basisinkomen of de negatieve inkomensbelasting, in de formele economie wordt geïncorporeerd.
Het is niet ondenkbaar dat in het Europa van de marktfundametalisten een dergelijke aanpak bespreekbaar is. Het is echter zeer de vraag of ons leven daarmee minder onzeker, bedenkelijk of hachelijk zal worden.