De regering sluit de ogen voor het falen van de marktwerking door internationalisering van de arbeidsmarkt. Werkgevers zijn onvoldoende bereid en niet genoodzaakt, te investeren in de mensen die ze in dienst zouden kunnen nemen. Er dreigt een spiraal naar beneden waarbij de nieuwe migranten onder slechte en onzekere arbeidsvoorwaarden betaald werk verrichten terwijl de werklozen aan de kant blijven staan.
Feitelijk voert de regering een verlaging van het sociale minimum voor verschillende groepen in. Het kabinet legt onvoldoende relatie tussen het beleid op nationaal niveau en de noodzaak, op Europees niveau minimumnormen vast te stellen voor de kwaliteit van de arbeid, de beloningsverhoudingen en een goed stelsel van sociale zekerheid. Formulering van een Europees sociaal minimum is noodzakelijk
Het kabinet presenteert in haar sociale nota de al veel geproduceerde analyse, dat er enerzijds veel vacatures zijn terwijl anderzijds nog veel werklozen aan de kant staan. Als oplossing wordt gekozen voor intensievere begeleiding van (langdurig) werklozen door de sluitende aanpak, flexibele pensioenregelingen, verscherping van de toetredingsvoorwaarden tot de Werkloosheidswet en de WAO, bevriezing van de huursubsidie om de armoedeval tegen te gaan, afschaffing van de renteaftrek voor consumptief krediet, verlaging van de rijksbijdragen voor de gemeenten bij de kosten voor de Algemene Bijstandswet.
Kortom: het wordt weer moeilijker bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid een uitkering te krijgen, het sociale minimum gaat voor sommige groepen omlaag, en de werkzoekenden moeten worden gekneed en gevormd om te voldoen aan de nog immer hoge eisen van de werkgevers, die volledig autonoom blijven in hun personeelsbeleid.
Aan positieve matregelen denkt het kabinet oa aan extra investeringen in scholing, een leerrekening voor werknemers, extra plaatsen in de sociale werkvoorziening, nieuwe subsidieregelingen voor werkgevers, zoals fiscale tegemoetkomingen voor werkgevers die hun werknemers betaald ouderschapsverlof geven, uitbreiding kinderopvangplaatsen, tegengaan (leeftijds)discriminatie, etc.
Dit beleid is echter gedoemd te mislukken omdat een visie op de internationale arbeidsmarktontwikkelingen ontbreekt en de negatieve spiraal naar beneden die daardoor wordt veroorzaakt wordt door de genoemde positieve maatregelen onvoldoende tegengegaan. Het zijn incidentele maatregelen zonder dat de ontwikkelingen werkelijk worden beinvloed.
Door voortgaande bezuinigingen op de sociale zekerheid versterkt het kabinet de verarming voor grote groepen eerder dan dat zij die tegengaat.
De oorzaken van een hoog ziekteverzuim, toestroom tot de WAO en een hoge structurele werkloosheid, die het kabinet soms zelf in haar sociale nota noemt worden niet aangepakt. Het kabinet constateert zelf, dat door de hoge werkdruk en andere stress bevorderende factoren en door de flexibilisering van de arbeid voortdurend arbeidsongeschiktheid of werkloosheid dreigt. Zij trekt hier echter niet de conclusie, dat de marktwerking faalt.
Je zou verwachten, dat door de toename van het aantal moeilijk vervulbare vacatures werkgevers gedwongen worden hun eisen bij te stellen en het werk meer aan te passen aan de leefsituatie en de individuele mogelijkheden van de werknemers, zodat ook de kansen voor langdurig werklozen toenemen. Dit is echter nauwelijks het geval.
In de eerste plaats is het de vraag, of er wel zoveel vacatures zijn. Werkgevers gebruiken het argument, om het bestaande personeel onder druk te zetten, en zich groter voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn. Anderzijds wordt de potentiele beroepsbevolking op 1,2 miljoen geschat. En kunnen werkgevers uiteindelijk wel aan personeel komen, zonder de eisen die zij stellen bij te stellen. Dit is wat anders dan de juichende bewoordingen in de sociale nota over de dalende werkloosheid en de goed functionerende banenmachine.
In de tweede plaats zijn de budgetten in de collectieve sector (onderwijs en gezondheidzorg) door de jarenlange bezuinigingen onvoldoende om nu ook een aanpassing van het werk aan de mensen in plaats van andersom mogelijk te maken.
In de derde plaats lijken werkgevers erop te gokken, dat wanneer het vervullen van vacatures werkelijk een probleem wordt bij de productie, ze kunnen overgaan tot werving van nieuwe kant en klare arbeidskrachten en vaklieden uit het buitenland. In andere Europese landen is de werkloosheid groter dan in Nederland en er worden ook van buiten de EG weer op grotere schaal arbeidskrachten geworven. De uitbreiding van de EG met Oost-Europese landen zal dit effect nog versterken.
De arbeidsbureau's gaan steeds soepeler om met de verstrekking van vergunningen in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen en er worden steeds meer inwoners van naburige europese landen in Nederland tewerk gesteld.
Het zou onjuist zijn, de nieuwe migranten te verketteren en hen als bedreigers van de Nederlandse sociale zekerheid te zien. Zij worden vaak door de omstandigheden gedwongen in Nederland te gaan werken. Zij dienen dezelfde rechten te krijgen als andere werknemers. (Geen tijdelijke werving).
Willen het nederlandse sociale stelsel en redelijke arbeidsomstandigheden en voorwaarden stand houden dan zullen verder op internationaal niveau normen moeten worden vastgesteld en zullen werkgevers ertoe moeten worden gebracht te investeren in mensen.
Momenteel onderhandelen de lidstaten van de EG over de opstelling van een grondrechten-charta dat tijdens de Europese top in Nice op 6 december zal worden vastgesteld. Dit charta dreigt een stelsel van vage formuleringen te worden, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
Onderhandelaars namens de Nederlandse regering en het nationale parlement nemen vage standpunten in. De Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, een europese beweging voor redelijke sociale rechten in alle europese landen, stelt dat een Europees sociaal minimum noodzakelijk is. Dit minimum moet voor alle landen in de EG worden vastgesteld op 50% van het brutonationaal product per hoofd van de bevolking. De regering gokt echter eenzijdig op het klaarstomen van de arbeidskrachten voor de eisen van de werkgevers (employablity) zodat de Nederlandse werklozen zouden kunnen concurreren met buitenlandse arbeidskrachten en laat de internationale ontwikkelingen verder op zijn beloop.
Hierdoor komen wij in een negatieve spiraal naar beneden terecht, die ertoe leidt dat op den duur voor iedereen - de nieuwe migranten, werklozen, arbeidsongeschikten en mensen die in Nederland al langer betaald werk hebben de situatie steeds meer zal verslechteren.
De verdere verslechteringen in de sociale zekerheid en de monomane visie van het kabinet op het onder druk zetten van werknemers en werklozen, door financiele en organisatorische maatregelen hoe dan ook betaald werk te aanvaarden of te behouden gecombineerd met onvoldoende positieve maatregelen leidt tot sociaal isolement, lagere uitkeringen en slechte arbeidsvoorwaarden.
De scheiding tussen publieke uitvoering van de uitkeringsverstrekking en privatisering van de arbeidsbemiddeling is in de praktijk onwerkbaar. De werkzoekende die in de spreekkamer met een functionaris wordt geconfronteerd, en onder druk wordt gezet een traject te accepteren weet vaak niet of hij met een commerciele arbeidsbemiddelaar of een ambtenaar van de publieke organisatie te maken heeft en in verschillende projecten wordt dit onderscheid door de betrokkenen met opzet vaag gehouden.
Werkzoekenden krijgen over hun rechten dingen op de mouw gespeld, die in beroepsprocedures meestal geen stand houden en worden onder druk gezet mee te doen aan het gesjoemel van declaraties bij de subsidiegever door commerciele bemiddelaars. Ervaringen op het spreekuur van bovengenoemde organisaties bevestigen de bevindingen van de Rekenkamer dat er op vrij grote schaal fraude in de arbeidsbemiddeling wordt gepleegd.
Afgezien van het regelrechte gesjoemel en de fraude worden miljoenen besteed aan peperdure cursussen (er zijn eenvoudige cursussen van drie maanden die bijvoorbeeld per persoon
fl 15.000,-kosten) waarvan de effectiviteit uiterst twijfelachtig is. Er bestaan op lokaal niveau vaak geen procedures en objectieve evaluaties van de resulten van projecten. Aan het beleid van ‘case-managment’, de individuele begeleiding, en andere trajecten wordt veel geld besteed, lijkt het wel.
Zo trekt het kabinet in 2001 308 miljoen gulden uit voor begeleiding van 40.000 werklozen in het kader van de sluitende aanpak. Op het niveau van de individuele werkloze gaat het echter om beperkte bedragen, waarmee niet of nauwelijks de problemen van de doelgroep kunnen worden opgelost door de commerciele bemiddelaars, met hun peperdure cursussen.
Privatisering van de arbeidsbemiddeling leidt op lokaal niveau tot een onsamenhangend beleid en een lappendeken van projecten en projectjes, waarbij de werkzoekende door de bomen het bos niet meer ziet en de bureacratisering eerder toeneemt dan afneemt.
Er moeten ter controle van de commerciele bemiddelaars immers weer allerlei ingewikkelde aanbestedingsvoorwaarden en contracten worden bedacht, waarop door de overheid aangestelde controleurs moeten toezien. Maar het kabinet gaat weer veel (interdepartementale) onderzoekscommssies instellen, kondigt zij aan.
De sociale activering is een doodgeboren kindje. Door de strakke koppeling van vrijstelling van de sollicitatieplicht aan het volgen van een traject richting arbeidsmarkt, ook voor degenen, waarvan duidelijk is dat ze nooit meer betaald werk kunnen verrichten en de koppeling aan ‘case-management’ waarbij een ambtenaar het leven van de uitkeringsgerechtigde intensief moet volgen ontstaat veel wantrouwen bij de doelgroep om van de sociale activering gebruik te maken.
Eigen initiatieven bloeden dood. Sociale activering en trajectbemiddeling naar (vrijwilligers) werk kennen een sterke bureaucratisering en betutteling, waarbij van bovenaf incidentele vaak tijdelijke projecten worden bedacht door ambtenaren vanachter hun bureau, zonder dat men zich afvraagt wat de betrokkenen nu zelf willen en kunnen. Uitkeringsgerechtigden moeten beloond worden voor hun eigen initiatieven en gestimuleerd worden deze te ontplooien door vrijstelling van de sollcitatieplicht en bijvoorbeeld onkostenvergoedingen.
Piet van der Lende: 06-20367458